kijkt van binnen-uit met oogen, neus en mond, die niemand ziet. . het ei heeft twee gezichten! Weg ei! Het brood is een beest, met ingetrokken kop. . het ligt te loeren op de plank, maar durft niet om het nies. . O weg brood. . weg mes. . weg, . alles weg. . alles heeft twee gezichten en het Wonder heeft tienduizend gezichten en het donker heeft honderdduizend fluisterstemmen. .
„Moeder.. moeder. . moeder. .!”
Huilen nu, schreeuwen, trappen met de koude bre-nen, dat ze de stilte tot zwijgen brengt, dat ze het Wonder verdrijft.
Daar zijn moeder en vader, allebei.
„Wat is er, wat is er? Huil je zoo? Zweet je zoo?”
Door het gangetje draagt vader haar naar de achterkamer, vader houdt zijn warme hand om ham t—ee bloote koude voeten.
„Wat is er. . wat was er. . wat had je?”
„Ik droomde. .”
Vader en moeder kijken elkander aan en kijVe" oom Sjimme aan en kijken haar aan.
„Droomde je. . ?”
„Ja, het was een benauwde droom.”
Want nooit, om niets ter wereld, zal ze m- ' 1
over het Wonder spreken!
187