donker zweven ontzettende fluisteringen, ontzaglijke gebaren, zweeft het uitgesprokene en het onuitgespro-kene en het verdicht zich en neemt vormen aan en wordt tot een alomvattend, verbijsterend Wonder. . en de duisternis fluistert met duizend verschillende stemmen wat oom Sjimme vertelde en wat oom Sjimme niet vertelde. Het dringt door den kier van de deur, het wringt zich door de spleet van de gordijnen, het komt zelfs uit het donkere, overpropte alcoof. En het is verluchting nu oom Sjimme weer spreken gaat, wat hij ook zeggen zal, en al klinkt zijn stem als het bassen van een verren hond.
„Barend Bierman olewesjolem, ze hebben hem bij zijn leven Barend Schlemiel genoemd, omdat hij altijd in zichzelf praatte en den menschen tegen het lijf liep op straat —, dien zal jij toch nog wel hebben gekend? — die had het ook, en zijn eenige broer lag op sterven in Bremen, aan een besloten koliek.. en hij wist het.. in drie dagen gezond en dood.. Weet je hoe ze dat noemen? Zoo iets noemen ze een tweede gezicht.. een tweede gezicht noemen dat.”
En weer wordt het stil. Ze ligt achterover, haar keel is dicht, haar rug is nat, straks vinden ze haar dood. . ze zakt door het bed. . ze zinkt door den grond. . de dikke stilte ligt op haar, verstikt haar, het donker heeft handen en omtast haar en worgt haar, het wonder is om haar, is in haar, door haar heen gezeefd, overal is het Wonder en het is niet één Wonder, maar duizenden zijn het en millioenen.
O God. . wat nu? Waarom vliegt moeder ineens overeind? Wat afgrijselijk sissend geluid vaart daar door het huis? Wie gooide de gangdeur open? Pang, pang, pang, zoo heeft haar hart nog nooit geslagen!
„Moeder.. moeder, kom gauw, de koffie kookt over!”
Moeder is het kamertje al uit.
185