..Niet te verstaan. . . . niet te verstaan....”
1 ié god, het begon juist goed te worden.”
je hoofd rechtop! Niet zoo hangen over je lei, Hoor je me niet?”
„jawel, mijnheer!”
„Kijk me mns aan. Flinke kinderen kijken de mensdien redu >n de oogen.”
Ja, zoo 1 met hij maar doorgaan. . . .
Nu wordt het beter, haar stem heelt niet meer, koeler zijn haar wangen, rustiger slaat haar hart. . . . Za leest over de lucht, die zoo geheimzinnig is en die mi twee stoffen bestaat, waarvan de eene een vreemd voedsel is, nöodig als brood en hoe menschen niet al leen kunnen stikken van een touw om hun hals, maar ook wanneer ze alle goede stoffen opgeteerd hebben, zoodat de slechte alleen nog overbleven. En dat je dat allemaal van de lucht niet zoudt kunnen denken!
En nu is ze tot waar Piet Mol begon te lezen, toen de schoolopziener kwam.
„Tot een bewijs, hoe onmisbaar de lucht is voor den mensch, kan het volgende dienen. ...”
Ze hebben allemaal aandachtig zitten luisteren, ze vinden haar opstel mooi, maar nu schijnt er iets in de klas te gebeuren.... ze leest niet verder, ze laat haar lei een beetje zakken en kijkt over den rand naar den stoel van den schoolopziener. Die staat leeg. ... en hij is opgestaan en hij loopt op zijn teenen, tusschen de banken door, en daar blijft hij staan, bij haar bank, en hij bukt zich en kijkt in haar boeken-vakje onder den lessenaar. Hoe valsch, in plaats van te luisteren, te gaan kijken of ze haar boeltje netjes heeft. ... en ze krijgt een kleur bij de gedachte aan al den rommel dien hij nu ziet!
Maar neen.... hij bedoelt iets anders. De meester i« naar hem toegekomen en hij fluistert en klopt op het boekje in zijn hand en samen snuffelen ze nu in haar
174