het felle vuur in en is meteen al geen apenootje meer! Maar hij kan niet zien wat je denkt! Als hij soms bijzonder nijdig is en echt te keer gaat, o, dan is het zoo prettig, om bedaard naar hem te zitten kijken en in jezelf te zeggen: „hij ziet niets van wat ik denk!” Je zit keurig in de bank, je armen over elkaar en je zegt zoo telkens even in je-zelf: hij ziet niets van wat ik denk. Je gaat eenvoudig heen waar je wilt, naar huis of met de boot, of wandelen naar de schepen of naar een land waarover je gelezen hebt, je doet daar wat je wilt, je praat, je zingt, je eet, je hebt plezier —, hij kan het je niet verbieden, want hij merkt het niet. Je denkt over dingen na, over gezegden van groote menschen of hoe het later zou afgeloopen zijn met dat kind in je boek, en soms scheld je gewoonweg den meester uit voor al wat leelijk is! Hij staat erbij en kan je niets maken. .
De leesboekjes zijn nieuw, zóó uit den winkel, de bladen voelen glad en koud, de kaften zien er bruin en glanzend uit. Ze mogen daarom ook voor het bijwijzen niet den vinger, maar moeten een stompe griffel gebruiken. Wie tusschen de bladen naar een verder lesje kijkt, gaat voor de rest van het uur in den hoek.
Ze zijn met negen-en-veertig in de klas en gister lazen ze een kort versje, dat in drie beurten uit was. Het was over een vogeltje, iedere derde regel kwam er van „wiede-wiet”, van „trala-la” na twee keer kende ze het uit het hoofd en toen het zestien keer was rondgeweest, leek elk geluid in „wiede-wiet” en „trala-la” veranderd! Den heelen verderen dag bleef dat zoo.
Vandaag is het een lange les, die zeker wel in zeven beurten gaat, een les over de lucht!
Den eersten keer blijft de meester voor de klas, iedereen wijst dan natuurlijk uit nieuwsgierigheid bij,
169