,.Spuug uit! Je doet al vijftig seconden zonde!”
O, gelijk heeft hij! Gelijk heeft hij! Klokslag vijf is klokslag vijf. Verhollen is verboden.
„Daar dan.
Daar ligt het op de steenen, giimmend-bruin is het. Even geleden zat het in haar mond, gaf zoet en warm, dat gleed door haar keel —, nu voelt het daar leeg en droog —, en het hoefde niet, het was nog lang niet op. O, die leelijke valschc duivel! Wat zal ze hem? Aam liegen zou ze hem, tegen den grond gooien zou ze hem, als ze maar dorst om het emmertje! Dat houdt hij tegoed, maar één stomp kan ze hem toch geven, als ze even het hengsel neemt in de andere hand.
Ze deed het te driftig, ze deed het te snel. Niet veel scheelde het of de heele emmer lag over de grond! Nu gleed alleen het gladde hengsel haar door de hand en het emmertje schoot naar voren,: precies het hoofd van iemand, die ineens overgeven moet! — en het gaf ook over, wel een derde van wat erin gezeten heeft! — en toen hadden ze het gelukkig weer recht, maar het duurde een poos, eer de melk tot kalmte kwam, zoo beefden ze allebei.
,,[e had wel wat voorzichtiger mogen wezen met je emmertje!”
Dat zei een oud vrouwtje over haar onderdeur.
O, ze kan wel huilen. Nu dat ook nog! Daar ligt het balletje en daar kruipt de melk langzaam, kronkelig tusschen de steenen weg. En in haar mond voelt het zoo vreemd, zoo vreemd, zoo akelig.
En nu moet ze nog tot huis toe met hem samen, elk aan een hand, het hengsel dragen, terwijl ze hem wel krabben en stompen wou. Tot huis toe. . en dan komt het nog tdt, dat ze zoo’n heele plas hebben gemorst!
107