„Neen. . weet je wie? Weet je wie? Juffrouw Hamel met haar sleepjurk, daar mag niemand achter loopen.”
„Manke Debora Schaap zal wel zorgen dat ze achter dikke juffrouw Boas komt, valt ze dan, dan valt ze zacht.”
„Stel je voor. . stel je voor, dat Sannetje Denneboom boven op de trap stond en dat ze Debora een duwtje gaf en die viel tegen juffrouw Hamel en die tegen juffrouw Kaas en die tegen Sientje Troetel en allemaal samen boven op juffrouw Boas.
„Die zou zoo plat als een scholletje zijn.”
„Ja. . maar denk je dat Sannetje er iets te goed voor is?”
„Wat heb ik gezegd? Wat heb ik gezegd? Schmoel Konijn het eerst van allemaal!”
„Kon jij binnenkijken, zoolang de deur openstond? Ze waren allemaal bezig hun talles op te vouwen, de meesten hadden hun sargenes al uit, maar de kaarsen oranden nog.”
„Als je zoo staat, kun je telkens even binnenkijken. . maar dan ben je met je rug naar de vrouwensjoel en dan kun je moeder niet dadelijk zien.”
„Dag mijnheer Konijn, nog veel jaren, mijnheer Konijn.”
Och, wat een leelijke lange pierlala is hij toch. Weet je waarom zijn gezicht nog geler dan anders lijkt? Van het vasten? Ja, dat ook, maar door die korenbloem-blauwsatijnen talleszak onder zijn arm! En kijk hem gapen. . een beetje achteruit. . je ruikt hier. . Wel nee, dat is uit de sjoel. . dat is van alle menschen samen.
Ha. . daar stommelt het ook achter de vrouwensjoel-deur, daar komen ze de trappen af. . holledebolder. . en de deur gaat open. Een paarse lakcnsdie rok, nu hoef je niet te vragen. Binnen het hekje bij de vrouwensjoel mogen ze wel even komen tot op de stoep. Je kunt heelemaal naar boven kijken, de trap is don-
142