pen uit den winkel roode, vette handen — hoofden zie je niet, wel witte jassen die aanhoudend heen en weer bewegen — in de etalage en beuren van de schotels vette lappen op of scheppen uit de diepe, porceleinen kom de reuzel die wel sneeuw gelijkt.., het is natuurlijk vies en treife, maar het ziet er lekker uit.”
Nu moet ze lachen. . bijna schrok ze daar toch door het brommen van haar eigen maag! Maar het is in den winkel ook zoo stil! Zou mijnheer Gompel nu gauw komen? Zou ze durven. . eventjes door de gordijntjes de kamer binnengluren? Het is, zegt moeder, wel heel onfatsoenlijk, om bij anderen op tafel te kijken, maar het is zoo grappig, door elk gaatje een rond stukje kamer en door een driekant gaatje natuurlijk vanzelf een driekantig stukje. Kijk, zijn sjabbosgoed hangt nog over den stoel —, ze eten. Jammer dat hij nu niet met zijn gezicht naar haar toe zit, nu beweegt het zeker pas recht, het mechaniek tusschen de twee pilaartjes —, zoo als hij eet! Hap, nog eens hap. . toe maar. Nu een slok. Nu snijdt zijn vrouw weer een plak voor hem af, een plak koek! Natuurlijk, ze hebben ook alles zelf in den winkel, het kost ze geen cent, toch maar prettig hoor, een banketbakkerij zou nog beter wezen.
Achter haar rinkelt de winkelbel en Gompel is meteen van zijn stoel overeind, als een duiveltje-in-een-doosje. Een oud mannetje is binnengekomen. Gelukkig, nu wordt zij meteen geholpen. Daar is Gompel al. Zou ze nu nog eens: „Dag mijnheer Gompel” zeggen, alsof ze pas binnenkomt. Hij heeft niet naar haar gekeken, maar hij moet haar toch zien, midden in den winkel, vlak onder de lamp. Moeders briefje ligt nog precies zooals hij het, verkreukeld, neerwierp naast het gewichtenblok.
„Zoo vadertje, en wat zal het zijn?”
Kijk, toch aardig van Gompel, dat hij tegen dat mannetje zoo vriendelijk is. Och, wat een krom en
126