„bakker” en de groote vrouw met ros haar, die nu geholpen wordt — hoe durft ze! — die zegt „Moos!” Zoo maar „Moos” tegen mijnheer Gompel. En toch doet hij niets dan lachen en pretjes maken en haar kind krijgt een grooten suikerstok! Maar ze heeft ook vijf brooden gekocht en een krentebrood en een koek en een zak moppen —, die moet eventjes rijk zijn. Zoo, nu is het haar beurt en ze beeft wel een beetje, nu ze over de toonbank — een hooge, ze reikt er nauwelijks over — mijnheer Gompel haar briefje geeft. In den donkeren kuil tusschen de twee paaltjes wordt het nu ineens heel stil, er trillen enkel een paar witte haartjes -, maar wat leest hij lang. Er staat tooh niets meer dan op het briefje bij Kok. Achter haar zijn wel vijf men-schen binnen gekomen, twee groote mannen en een dienstmeisje en een vrouw en een meisje, dat wel veel grooter dan zij is, maar nog geen groot mensch. Die kijken nu allemaal naar haar en naar Gompel, en het is zoo stil. Wat leest hij toch allemaal in moeders briefje? Niets vriendelijk kijkt 'hij nu meer. . wat maakt haar dat allemaal benauwd. Maar wat is dat nu? Het briefje gooit hij naast zich op de toonbank en nu doet hij precies alsof ze er niet meer is. „En u? Of u? Wie was het eerst?” Dat is tegen de twee mannen, die bijna tegelijk zijn binnengekomen. En die mannen zeggen niet dadelijk wat, ze kijken elkaar aan en dan kijken ze haar aan en Gompel knippert met zijn oogen achter den bril, en die voorop liep toen ze in den winkel kwamen, vraagt eindelijk een roggebroodje, half hard en niet te zwart.
„Half hard en niet te zwart, alsjeblieft meneer!” O, nu is mijnheer Gompel weer een en al vriendelijkheid, en het mechaniek in de kuil tusschen de twee pilaartjes in volle werking, grappig om naar te kijken., maar wat moet ze doen? En wat zou het beteekenen? Zou ze pas geholpen worden als al de anderen die na haar
124