want dat doet immers de Oostertoren, dat weten ze, al is hij bijna heelemaal door het donker verborgen, en dien kennen ze nu al zoo lang. De menschen schuifelen langs hen heen, de menschen lachen, loopen gearmd en slaan zich met de boodschapmandjes tegen de knie. Uit de winkels schijnt het licht tot ver over de straat, het allermooiste is de groote nieuwe winkel van Zwart. . heelemaal krijtwit zijn de boomstammen aan den overkant, van zooveel lampen als daar branden. En dan die lekkere lucht, als de deur opengaat, van alles door elkaar. Lang niet overal is het druk — het lijkt wel of alle menschen van het stadje in een groot visch-net gevangen zijn: het is er prettig, maar ze kunnen er niet uit, niet voorbij het huis van Dokter Pauw aan den eenen kant —, dat is even over de sluis, de straat gaat daar ineens de laagte in, eenzaam in donker staat er de boekwinkel van Taams, blauwig verlicht en dan komt al heel gauw het smalle donkere straatje naar het kerkhof toe, waar altijd honden blaffen. Midden in het vischnet is de Zaterdagavond-markt, daar wriemelen alle mensch-visschen omheen, daar mogen zij ook over loopen, als ze beloven elkaar stevig vast te houden. Dat mag ook wel —, er wordt soms vreeselijk ge drongen —, het eenige is nu maar, dat je je geld niet verliest! Prachtig zijn de flakkerende fakkels, je hóórt ze suizelen onder ’t branden, de vonken vliegen eraf tusschen dikken, grauwen walm, het zwarte donker in, wat een vaart hebben zulke vonken. Het kan den paling-man niemendal schelen, al krijgt hij ze over zijn hand. Hoe zouden die glimmende, bruine beesten, die zij niet eten mogen, toch anderen wel smaken? Moeder zegt: paling is vies en ongezond, alle tarfes is tegelijk ook slecht voor het lichaam, daarom heeft God het dan ook verboden, maar de anderen willen nu eenmaal niet wijzer zijn.
Den winkel van Bouman ruiken ze altijd uit de verte,
120