je naar binnen, het gordijn zit al stijf opgerold boven in het raamkozijn, maar het helpt niet, want waar niet is, verliest de keizer zijn recht, zooals moeder altijd zegt. . De straat nog op na het middageten, dat wil vader nu eenmaal niet.. dus luister je maar in de verte naar het spelen van de anderen en probeert uit de geluiden die je opvangt te begrijpen wat ze spelen. . maar je hoort al minder, naarmate het donkerder wordt. Van het troepje musschen in den kalen boom houdt er telkens een met tjilpen op, in het begin van de schemering was het daar een en al drukte en gefladder van vleugels, toen zag je ze ook nog, zwarte be-weeglijkheidjes in het zilver tusschen de takken — toen werd het gaandeweg al saaier en ten leste hoor je niets meer.
Maar nu moet er eens één gaan gapen. . geen vijf tellen en ze gapen allemaal, tot hun kaken kraken en ze de tranen langs ’t gezicht voelen gaan. Wie dat dan weer van den ander ziet, schiet natuurlijk in den lach, ofschoon je net zoo lief zou willen huilen, en dan kunnen ze met lachen weer niet ophouden tot vader er boos om wordt.
Maar wat kun je er aan doen? Het witte tafellaken is precies een spook, een spook dat soep heeft gemorst op zijn slab. O, dus dat spook is zeker zijn eigen slab? Wie zou daar nu niet weer om moeten lachen? Maar stil.. want naast de kachel is vader in slaap getukt. . al minder kunnen ze vader zien, al beter kunnen ze vader hooren! En wanneer je nu merkt dat je zin hebt om op vaders snurken een versje dat je kent te passen of wanneer je er geluiden van dieren in hoort, dan moet je maar gauw aan wat anders denken —, of het zou je als de zonen van Noach gaant
Als je naar moeder kijkt —, haar gezicht zie je nog heel even, ze zit bij de tafel, juist over het raam — dan bemerk je duidelijk dat ze erover denkt wat er straks
118