in vaders hand de deksel-maan en buigt zich over de donkere aarde heen. . licht! Licht, dat de lamp-zon gaf aan de deksel-maan, die het uitvloeien doet over de duistere trommel-aarde. Wonderlijk is dat. . en ze zijn allemaal heel stil. . even laat vader de maan nu schijnen. . daar gaat hij weer onder. . in vaders hand richt zich het deksel overeind, het helt achterover, de maan is onder. . nog eenmaal rijst de maan en tot op den bodem vloeit het licht.
En wat is dat? Wat ligt daar. . vlak tegen den kant en net zoo lang en bijna van dezelfde kleur, zoodat ze het haast niet zagen., een groote reep koek! Is het wel mogelijk, koek in huis op Donderdag, terwijl er alleen op Maandag koek wordt gekocht, omdat het dan waschdag is, voor vrouw Komeyn? En dat terwijl moeder nog wel altijd zegt, dat een arme mensch al zijn schatten kent! Ze kijken elkander aan. . de maan is wel al onder, maar nu zien ze het toch!. . ze kijken moeder aan. . moeder kijkt vader aan. . en vader lacht. . nu lachen ze allemaal — nu is het pas recht, pas waarlijk feest. Dat begon al toen moeder zong: „Mijn dierbaar Spanje..” en toen de maan kwam, boven de schutting uit, en ze allemaal samen op het plaatsje stonden.. toen werd het nog feestiger. . maar nu ze bij het licht van de deksel-maan koek hebben ontdekt in de trommel-aarde, nu vader goedvindt, dat zoo maar op Donderdag, die koek wordt verdeeld. . nu is het om te huilen en te lachen tegelijk, zóó’n feest! Als het op is, mogen ze dan nog even kijken naar de wezenlijke maan? Maar vader mee. . en moeder mee! De heele lucht is licht, vlak en klaar, alleen nog de allerbovenste vlierboom-takken aaien zachtjes over de maan. . de wind is hoog en niet verstaanbaar. Nu naar bed. Klaar wakker ligt ze, stilademend, achter de half-open bed-stee-deuren.. starend naar het grijze beschot meent ze nog de lucht te zien, vervuld van licht en van wind..
115