halfweg zijn borst.. hij liep langzaam en deftig. Blaadjes en trommels maakte hij als nieuw, en uit alle deuren kwamen kinderen, kwamen vrouwen met leelijke. oude dingen geloopen, maar niets was zoo leelijk, was zoo oud, dat hij het niet nieuw maken kon. Dan ging er eerst uit een groote pot met breede streken van een platte kwast een glanzend vettig zwart overheen. . dan. . o, maar dan. . dan werden met een dun en fijn penseel sterrige bloemetjes en veerige blaadjes, pukkeltjes als kleine kraaltjes, aren van draad-dunne haaltjes, alles van goud, in het zwart geteekend. . en dat flonkerde! Dan zei niemand een woord. . doodstil stonden ze om de kar met de potjes en ze keken. . en onderwijl vertelde de lange, oude man van de mannelijke elec-triciteit en van de vrouwelijke electriciteit. . maar daar scheen iets verkeerds in te wezen, want toen ze het aan tafel vertelde, mocht ze ’s middags niet meer bij de kar gaan staan. Gelukkig was hun trommel toen al nieuw gemaakt!
Altijd als ze sinds die trommel ziet, moet ze denken aan den ouden man met zijn langen baard en zijn groo-ten hoed. . maar vanavond voor het eerst vraagt ze zich af, waar hij nu wezen zou, waar zijn huis wel mag staan. En gaat er nu met die trommel iets gebeuren?
Vader heeft de lamp aangestoken, de trommel ernaast gezet. Opgelet nu. . De lamp is de zon. . en als vader nu het deksel van den trommel tilt, dan moeten ze niet dadelijk erin, maar tegen den blanken binnenkant van het deksel kijken, want. . dat is de maan! Nu gebeurt het. . en kijk nu. . kijk nu hoe van de lamp-zon de deksel-maan — die zelf natuurlijk geen licht is en geen licht geeft — de heldere stralen vangt! Maar nu verder, want er moet ook een aarde zijn. De aarde. . dat is de bodem van den trommel, de ruimte tusschen deksel en trommel is de hemel.. donker nog zijn hemel en aarde. De maan komt op.. langzaam draait
114