Waarom zijn ze eigenlijk anders nooit zoo bij elkaar? Ja, aan tafel, maar dan is het vaak haasten voor Jood-Sche of gewone school. . en ook wel kibbelen en trouwens, dan eet je. . en vreemd, dan zijn ze veel dichter bij, maar nu lijken ze veel dichter bij. . het is heerlijk. . het is als een onverwacht feest. De maan is al zoo hoog en veel gouder dan anders. Ergens dichtbij praten menschen met vredige, halfluide stemmen. . die hebben den wind weer nader geroepen. Een driehoekige wimpel van heerlijk goudlicht ligt over de gladde, donkere sloot —, zóó zwart als nu toch de schuurtjes en wallehokjes aan den overkant zijn. En zoo stil, zoo stil. Er piept iets, heel in de verte, dan dichter bij, er nadert gekraak en geplons. ., een lange, zwarte schuit wordt door de lichtbaan heengerocid. . en is weer weg, in donker, eerst houdt het plonzen op. . dan het kraken, het piepen duurt het allerlangst, als van een slaaprig vogeltje. .
De maan is vandaag veel dichter bij dan anders, de maan lééft! Ze kruipt heel dichtbij vader, die naast moeder staat, ze pakt vaders hand. Zóó, nu durven, nu flink, vast kijken. . maar ze schrikt, want de maan keek terug. Stijf dicht de oogen. . zooals haar hart nu toch slaat!"
„Kijk vader, nu zie je ze duidelijk. . oogen, neus en mond.”
Dat heeft broertje gezegd. Maar vader vertelt, dat wat oogen lijkt en neus en mond hooge gebergten zijn en groote, zwarte schaduwen. Hooge bergen., groote, zwarte schaduwen. . de wind is vlak bij en fladdert als een vlinder en fluistert aan haar oor. Of daarginds ook menschen zijn? Hij vroeg het héél zacht aan vader, merkt hij dan ook dat de maan vanavond zoo heel anders is, was hij bang dat de maan het hooien zou? Neen, geen menschen, geen dieren, geen bloemen! Niets kan daar leven, niets wil daar groeien. Maar waarom dan niet, Vader, waarom dan niet? En ze schudt aan zijn
112