vader en moeder zijn! Is het.... dat. ... ? Is het dat wat hij achterliet.... dat wat van hem overschoot? is het dat wat hier in de kamer hangt? Ze durft niet ademen, niet ruiken, niet proeven de lucht, ze houdt den mond stijf dicht, keel en neus verknepen, tot ze er benauwd van wordt en het zweet kriebelt onder den rand van haar hoed. Ruikt zij het alleen, of ruiken ze het allemaal. .. . ruikt zijn moeder het dan ook. ... en weet ze dat hij het achterliet?
„Mocht jullie zoo maar met vader en moeder mee?”
„Ja, we mochten, juffrouw Snoek, om de kindertjes die alleen zijn!”
Iedereen praat zacht, daarom merkte juffrouw Snoek niet dat haar keel bijna dicht zat, nu staat ze naast moeder en ze fluisteren en schudden met hun hoofd. Waar is het nu? Is het weg. .. . hoe zou dat kunnen? Zal ze haar broertje vragen of hij het ook ruikt? O neen, want ze durft het niet noemen, een eindje wijder open de neus, een beetje minder genepen de keel —, maar wil ze het dan met alle geweld ruiken? Ja.... ja. .. . het is walgelijk en wee en ze wordt er misselijk van.... het doet aan de vreeselijkste dingen denken — aan plaatsen waar hij misschien is heengegaan, aan wat er daarginds misschien met hem gebeurt, en toch. .. . wil ze het nu weer ruiken! Een spleetje ruimer open de keel... . daar is het weer. .. . daar is het weer.. . ., dat wat hij achterliet. Maar .... o god.... weet ze wel zeker dat hij het achterliet en dat het niet van waar hij nu is, daarginds. . . . hierheen terug komt tot in zijn huis?
Niet zeggen. ... niet noemen. . . . niet in gedachte nemen den somberen naam van die gruwelijke plaats .... want daar zitten immers zijn vader en moeder, en hij draagt den horlogeketting met het scheepje en de blokjes en zij haar mooie paarse broche.... niet aan denken.... maar het woord doet met haar als de reuk,
106