״AL OM EEN SUIKER BALLETJE.״״. ig
anderen lieten ze al achter zich en de boer keert Zijn lachend gezicht naar ze toe, het lijkt wel een reusachtige sinaasappel 1 Ze krijgen melk uit de bonte koe, en ze staan dicht bij de koe en voelen zijn warmte en vinden hem lief en zouden hem wel willen aaien. Ze praten bijna niet, dan zou de koe immers schrikken en dan werd allicht de melk schiftig of zuur; ze kijken en ze luisteren. Hoog boven hun hoofden staat de hemel koel-blauw uitgespannen, héél veel vogels zijn er nog niet en het geluid der weinigen klinkt dunnetjes en fijntjes in dat heele groote ruim. De zon geeft geen warmte meer, enkel nog glans, lange stralen scheeren over het groen, een pinkster-bloemetje in late middagzon is toch wel iets bijzonder moois, de madelieven in het gras zetten zich al tot slapen, ginds paard is goud, is fluweel.
Heerlijk zou dat zijn, tegen zoo'n koe aangeleund in de wei staan slapen, maar dan kreeg je het koud, als het wat later werd.
Overal in de verte staan speelgoed-huisjes tusschen speelgoed-boompjes —, maar terwijl je ze zoo ziet en er zoo over denkt, zijn ze tegelijk groot en echt en vol leven en vol kleur en geluid en reuk. Zoo-straks immers was het huis van hun eigen boer ook precies een speelgoed-boerderijtje tusschen speelgoed-boompjes —, en aan die speelgoedboompjes zijn massa's appelen gegroeid.
De boer draagt het emmertje tot zijn huis; in het land zijn kuiltjes en bultjes, daar konden zij licht over struikelen, straks op den weg krijgen zij het tusschen zich in te dragen. Hij laat het maar Zwaaien en schudden, en hij lacht als ze bang zijn dat hij morsen zal. Nu loopen ze niet meer naar de zon toe, maar van de zon af, en toch zien ze overal de zon: in verglijdende gloeiïngen op de prachtige groen-zwarte veeren van den haan en