14 ״AL OM EEN SUIKER BALLETJE..,.,.
...eenmaal drie-en־twintig duizend uit den stam van Benjamin alleen. Neen, de minste, geringste zonde vindt God véél erger dan het ergste valsch-doen...
Ze hebben allemaal doodstil toegehoord, Salomon Hamel weet alles, wat in de Tora staat. En nu springt Meijer Goudsmit weer in het rond als een pias. Hij hoeft den cent niet te betalen.
Ja maar... ja maar... en ze gaat weg uit den kring tot aan de donkere deur achter de vrouwensjoel, de geheimzinnige deur, die nooit mag opengaan, de deur van het „Mikwe"1) en daar blijft Ze staan staren op het grijze muurtje. Alles wat Salomon zei, was waar en toch was alles, wat hij Zei, valsch en verkeerd, Valsch en verkeerd —, ze voelt het en kan toch niet zeggen waarom. Zoo voel je soms, dat een woord verkeerd gebruikt of een zin verkeerd gebouwd is en kunt toch niet Zeggen waarom.
Maar... is het niet dat? Het wedden was een zonde, maar het betalen niet! Nu deed hij eerst een zonde en daarna nog valsch !
De jongens staan stil en kijken elkander aan en Meijer is heelemaal beteuterd... en ze krijgt een kleur van trots, omdat zij dat heeft bedacht ! Ja... ! Maar Salomon Hamel begint haar uit te lachen en hij zegt, dat Meijer natuurlijk berouw van zijn zonde heeft, maar dan moet hij ook niet betalen. Want als hij betaalt, bekent hij niet, dat hij verkeerd heeft gedaan. En Meijer Goudsmit roept „ja, ja !" en begint weer rond te springen. Die is blij, die houdt nu zijn cent in zijn zak,
„Ja maar... ja maar..." hè, nu weet ze niets meer tegen dien leelijken, gemeenen vier-oog in te brengen. Ze zou hem wel aanvliegen willen.
1 J Vrouwenbad.