zich klaar om op te rijzen en het ״gebed voor Jood-sche Wijzen" te prevelen, zoodra de Opperrabbijn zou binnentreden. Dat zeggen van een gebed bij zijne inkomst, deed de meesten van hen den Opperrabbijn als een hooger, haast goddelijk wezen beschouwen. Ondanks z'n wrevel, klopte hevig Daantje's hart in plots-gewekte emotie, toen hij het rijtuig voor de deur hoorde stilhouden.
Even wat langzaam, onzeker stapgeluid in de gang, de deur open en de gebogen oude Rabbijn met z'n witten baard in de roerlooze stilte van het schoollokaal. En dan het licht-ruischend rijzen van de commissie en van de kinderen allemaal tegelijk en het in murmelend koor gezegde gebed.
De Opperrabbijn beantwoordde den eerbiedigen groet van de commissie-leden met enkele zachtge-sproken woorden en zette zich in den leunstoel. Daan-tje hield zijn blik in strakke aandacht op dat wit-ge-baarde gelaat gevestigd, en hij dacht aan Rabbi Aki-ba, die er zóó moest hebben uitgezien, doch een lange kaftan droeg in plaats van een gekleede jas.
Het onderzoek begon bij de kleintjes. Eerst het meisje, dan het jongetje met den bril, dan het andere, moesten ze vóór de banken komen staan en een paar vragen beantwoorden.
Het meisje, een brutaal en vroolijk ding, moest vertellen wie de wereld had gemaakt en ze zei:
״God," héél jolig en zonder haperen en keek daarna rond zóó triomfantelijk of ze zelf de wereld had gemaakt.
Toen moest ze ook nog vertellen hoeveel zonen de aartsvader Jacob had gehad, maar dat wist ze niet. Ze liet haar hoofdje zakken en zette een pruillipje. De commissie keek bedenkelijk en de Rebbe met een ontsteld gezicht, trachtte den Opperrabbijn te beduiden, dat de kindertjes in de eerste klas zóóver nog niet waren gevorderd in de Joodsche wetenschappen.
64