onder 't lachend toekijken en spottend kwasi-aan-moedigen van de jongens, telkens weer herhalen moest. Den heelen Zaterdag miste hij, omdat hij dan niet schoolging, en toch bleef hij in ieder vak de eerste, hoewel ze hem niet spaarden, en de directeur hem nooit meer dan een zeven voor wiskunde gaf, al was dat z'n beste vak, alleen ״omdat-ie alle wiskundelessen niet volgde".
Ze zouden niet vergeten, dat hij een Jood was! Loesje en Hein ook niet, als hij ze kwam vertellen, morgen, dat hij Zondagmiddag naar 't Jodenschool moest, omdat de Opperrabbijn zou komen examinee-ren! ״Netjes gekleed en schoon gewasschen", had de Rebbe gezegd. O, voor Leviet je van den uitdrager, voor Moos en Rachel van Meijer den slager, voor rooie Jozef uit 't pandjeshuis, voor die allemaal was zoo'n vermaning niet overbodig. Wat stond het hem tegen! Moest dèt een examen heeten? lederen keer opnieuw, 't opdreunen van dingen, waar ze geen steek van snapten, terwijl de Opperrabbijn ternauwernood luisterde, alleen maar gaapte en z'n brille-glazen schoon veegde. Uit-'t-hoofd leeren, uit-'t-hoofd leeren, en daarna opdreunen, dat was alles. Zeshonderd en dertien ge- en verboden. Ge zult dit niet.... ge zult dat niet! Niemand wist waarom en 't kon blijkbaar niemand schelen.
Hij vastte iederen vastendag. Hij vastte voor de Verwoesting van Jeruzalem, hij vastte voor de eerste bres in den stadsmuur, hij vastte zelfs den niet-ver-plichten gedenkdag van den martelaar Gadalje.
Hij had altijd gewetensvol den Sabbath geëerd en op den Verzoendag nagedacht over zijne zonden. Gedurende de negen treurdagen dacht hij veel aan den val van den Tempel en aan de verwoesting van het Joodsche volksbestaan. In die dagen at men geen vleesch, dronk men geen wijn....
Maar waarom waren er dan zoovelen, die zich
58