״En dan moet u reclame voor ons maken," zei het blozende vriendinnetje dat moed begon te vatten, tot Egbert. ״Een berichtje in de krant!" Maar hij weigerde, lachend doch onvermurwbaar; er kon geen sprake van wezen, zooiets deed hij nooit, niet voor zichzelf en niet voor anderen. Een beetje onthutst keek Nesje vragend Ina aan, die glimlachend hoofd-schudde.
Neen, op zóó iets viel van Egbert niet te rekenen. En terwijl ze het zeide, knikte ze hem toe en haar borst zwol van trots. Ja, Egbert was onwrikbaar eerlijk en onpartijdig! En ze liep in een spontane opwelling naar hem toe en zette zich op zijn knie en kuste zijn haar.
„Kunt u dan niet wat anders .—, voordragen of spelen of zoo iets ?"
„Geen aasje talent," lachte Egbert openhartig, blijkbaar toch wel door Nesje's mooie oogen en haar zachte stem bekoord, „maar ik offreer immers mijn talentvolle vrouw." Hij streelde schertsend Ina's haar.
„Schrijf je veel?" vroeg Geerte.
„De jongen laat mij zoo weinig tijd. Er zijn, behalve „De Bedelaar", enkel maar een paar kleine stukjes gepubliceerd."
„Dat van dien man en dat meisje op die boot in den maneschijn —, zoo iets moest u nog eens schrijven!"
„Dat mag ik niet," lachte Ina blozend, en keek Egbert aan.
„Néén, dat hebben, we zoo afgesproken —, die dingen moet ze niet schrijven," vertelde Egbert met opgeruimde beslistheid, „zoo verliefderig, zoo zwoel, dat moet ze maar aan anderen overlaten. Het zou haar maar noodeloos in opspraak brengen en ze kan immers net zoo goed een ander onderwerp kiezen."
„Natuurlijk," meende Geerte.
Ina had maar half geluisterd —, haar gedachten waren al bij het feest in het verschiet.
„Luister eens, Geerte, kan dat nu werkelijk wel ? Dat ik die vertelling voorlees. Het lijkt me eigenlijk zoo pedant en zoo gek, als ik bedenk, dat het toch al lang gedrukt is, dat iedereen het koopen en lezen kan."
„O maar het gaat best, werkelijk, iedereen doet het, er komt nog een jonge dichter ook, die verzen van zichzelf voorleest."
„Zeg jij het nu eens eerlijk," wendde Ina zich tot Egbert, „of ik het werkelijk doen kan."
„Wel zeker en gewis," vond Egbert, „op zoo'n avond en voor zulke menschen. Het minste dat je ze geeft is al fraai
62