de vellen kant-en-klaar, die in zijn afwezigheid gekomen waren. Dan prees hij haar als een ijverig kind en zij voelde altijd iets van verhoogden levenslust, wanneer hij haar schonk wat naar vereering en vleierij zweemde of haar toonde dat hij haar noodig had, al was het maar voor het geringste. Doch hij deed het maar zelden, had het nooit gedaan en zij wist zelfs niet dat ze het miste, gaf zich van het verborgen dorsten van haar wezen meestal geen rekenschap of wees het als een kinderachtige ijdelheid af.
Met Annie en Otto waren ze na hun trouwen verzoend, doch de enkele bezoeken die ze elkaar over en weer brachten, slaagden niet. Annie verfoeide Egbert om zijn achteloozen spot, omdat hij haar niet vleide en huldigde als de andere mannen, ze toonde het bijna openlijk, en als ze weg was, lachte Egbert zelfvoldaan omdat hij tenminste niet zoo'n idioot was als de rest. En dan smaalde hij op Otto, dien sul, die zich liet bebazen door een vrouw. Hij had maar eens met die Annie getrouwd moeten wezen !
Geerte kwam af en toe —, maar niet dikwijls, zij was verhuisd, woonde veel verder weg en had het druk met haar schilderlessen. Egbert miste haar blijkbaar niet, hij was weinig aan haar gehecht, tot Ina's verbazing, na al de jaren van hun samenwonen. Trouwens ook toen was elk van beiden zijn eigen weg gegaan. Enkele van de buren hadden wel begeerte tot toenadering getoond, doch op Egberts aandringen hadden ze hun bezoeken vermeden. Van de naaste buren was de man ״agent-in-wijnen". Wat moesten ze daar nu mee! Soms ontmoette ze een van de vroegere kennissen en herdacht dan in een vluchtig afgrijzen het oude leven van saaiheid en druk —׳, zoo op een Zondagnamiddag, toen ze Herman, hooggehoed met Mary stijf en statig aan zijn arm, star voor zich uit kijkend, voorbij kwamen. En een andermaal Coba, die vlug doorliep met een stuggen knik. Maar eens, toen Ina van boodschappen terugkeerde, ontmoette ze Gerda dicht bij haar huis ׳—, en de aanblik van dat blonde, blozende gezichtje riep geen afkeer in haar wakker •—, maar een verlangen naar haar gezelschap en vertrouwelijkheid —, hun kleurloos-vriendschappelijke omgang van vroeger bij Mary thuis leek haar nu uit de verte gezien iets liefs en warms. Ze ging naar haar toe en sprak haar aan en vroeg haar naar haar leven en welvaren.
Gerda deed nerveus, ze scheen eerst alle vertrouwelijkheid te willen mijden, maar kwam toen toch vertellend los. Erik was gepromoveerd en had nu kans op een prachtige betrekking 54