Een coquette vrouw

Titel
Een coquette vrouw

Jaar
1915

Druk
1916

Overig
2ed 1916

Pagina's
262



Wat was het heerlijk, zich zoo boven alles te kunnen en te durven verheffen, eindelijk volwassen te zijn, vrij en vrijmachtig, door niemand en aan niets gebonden, voor geen God en geen mensch langer vervaard, van geen enkel boerenbedrog de dupe méér, eindelijk los, eindelijk onafhankelijk.

Egbert en Ina kenden elkaar nog niet langer dan enkele weken toen ze op een van hun dagelijksche wandelingen in den namiddag langs een oud, verweerd huis met een voch-tigen, grauwen afgebrokkelden tuinmuur liepen. Het werd blijkbaar gereed gemaakt voor den zomer, werklieden waren binnen en buiten bezig, droegen in het bleek paarse licht door de zwarte aarde van den platgetreden tuin kalk en blanke planken aan, en riepen en zongen en floten. Toen ïna er langs kwam en het zag, voelde ze plotseling een schok van herinnering. Ze herkende het huis als dat, waar ze in het verleden voorjaar zoo menigmaal eenzaam was voorbij gedoold, toen de appelboomen bloeiden en alles rondom riekte en ruischte en kweelde.

Ze hield Egbert staande en bleef dicht aan zijn arm peinzend kijken naar het donkere huis achter den ruigen muur, en zoo krachtig steeg de herinnering in haar op, dat het was als rook ze opnieuw de zoete bloesem —, die al zoo lang geleden vrucht gezet had en wier vrucht al zoo lang was vergaan.

״Is het niet vreemd, Egbert, dat het voorjaar mij altijd en hoe mooier het is hoe meer, zoo angstig en onrustig maakt ? Het is dan altijd of alle dingen rondom mij spreken en fluisteren in een taal, die ik niet versta, de wind en het water en het gras en het jonge loof —, en dan voel ik niets dan een mateloos, smartelijk en toch zoo heerlijk verlangen —, verlangen moet ik het noemen, omdat er geen ander woord is —, maar er is niets bepaalds waarnaar ik verlang —, misschien is alles dan al te zoet en al te versch en jong en vol en kan ik het niet bergen en niet omvatten en maakt die overmaat van weelde mij onrustig. Hier voor dit huis, daar waar je die kale ,takken nu ziet ׳—, dat zijn appelboomen, weet je, en die hingen toen zoo rijk en vol met rose bloesem over de grijze muren en dat geurde in dien eenen avond — ik weet nog goed, de lucht was nog vrij koel, zoo doorzichtig en zuiver, de hemel bleekblauw en ongewoon hoog en ruim, leek het mij, het woei een beetje —, dat geurde toen zoo heeriijk in schemerdonker, dat ik daaronder tegen den muur heb staan snikken van, ja ik weet

35

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.