Een coquette vrouw

Titel
Een coquette vrouw

Jaar
1915

Druk
1916

Overig
2ed 1916

Pagina's
262



Maar van dit laatste gaf ze zich geen rekenschap, terwijl ze haastig voortliep door de verlichte straten, waar de natte zware mistlucht tusschen de huizen hing.

Haar denken had haar teruggevoerd naar den avond bij Geerte de Kruyff, nu bijna twee maanden geleden. Toen had ze wel geweten wat ze zeggen moest, toen was ze om onderwerpen niet verlegen geweest, maar snedig en geestig, vaardig om te antwoorden en op te merken —, toen ze hem had willen bekoren en winnen. En met Ramondt, verleden jaar, den eersten keer dat ze hem sprak.

Wat ze alleen niet kon, was gezellig praten over niemendal, knus keuvelen, dat maakte haar rampzalig en moe, het zette haar onvermijdelijk tot gapen.

״Jij bent, geloof ik, pas op dreef als je flirten kunt," had Coba scherp gezegd, een paar dagen na dien avond.

Ze was ervan geschrokken. ״Pas op dreef als je flirten kunt" —, kon ze het geheel en al ontkennen, en was het dan niet, zooals Coba gezegd had, afschuwelijk, schandelijk, om nooit iemand te bekennen en zich in eenzaamheid voor te schamen en over te blozen dat haar geest en levendigheid voortkwamen uit dien bron ? Ze had Coba niet meer ontmoet, na dien tijd, ze had hard gewerkt, trouw haar lessen in Grieksch en Latijn gevolgd, vooral veel en gretig gelezen, ze had ook Egbert niet meer gezien —, het was voorbij.

De eerste dagen was haar denken zoo fel en sterk op hem gespannen geweest, dat ze onder het loopen op straat herhaaldelijk opschrok en hem meende te zien, dat ze nooit de deur uitging, nergens binnentrad, of het was in de hoop hem ongedacht te ontmoeten —, maar die spanning was weggetrokken — en nu de vervulling uitbleef was er nauwelijks iets van hei verlangen meer over. Ze wandelde en zwierf veel alleen en dan mijmerde ze dikwijls over de eindelooze en ontstellende wonderen aan haar eigen lijf en in de natuur —, het wonderwerk van den fijngeleden bloedsomloop, van het dag-en-nacht stuwende, nooit-falende hart, over haar ademhaling en haar hersens, haar oogen en ooren — over de orde van planten en dieren, duizenden, duistere, dag en nacht werkende, nooit falende wetten, aan den geheimen wil van de waaiende winden om haar heen en de bedoelingen van de sterren boven haar hoofd, aan eb en vloed, boomen met hun sappen en vertakkingen, beesten met hun geledingen, aan licht en geluid, tot ze bang werd van ontzag, bang voor de aanwezigheid van dat lijf vol onbegrepen wonderen, vol onbekende,

23

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.