Josefine gaf geen antwoord —׳, ze gingen verder. Ergens in de verte floot een stoomboot —, dof en domp klonk het in de kilte van den Januari-achtermiddag.
״Hoor je ?" vroeg Ina, ineens droomerig, ״hoor je die boot ? Weet je, waar mij dat geluid aan denken doet ? Aan vroeger, aan de zomervacantie. Weet je wel, bij ons in de vaart ? Als het water zoo blauw was en zoo spatte en sprong en vol zonnevonken stond en als dan die prachtige, bruine beurtschepen daar voeren, die soms zoo heerlijk glansden, met de kleine dronken jolletjes er bij bungelend en springend soms tegen de zwaarden op! Dan was er één zoo'n vrachtboot, die heette ״De Martelaar" geloof ik —, en die floot precies als die boot ginds —, die hoor ik wel meer, soms 's avonds laat in bed, het is misschien ook een vrachtboot, en dan moet ik altijd zoo sterk aan dat van vroeger denken, dan ruik ik die zilte reuk van het water en ik zie de malva-planten, waar de steenen helling vol van stond —, en die we plukten, kaarsjesbloemen zeiden wij, weet je wel?"
״Ik herinner het mij niet," zei Josefine, van haar stuk gebracht, nu Ina plotseling van onderwerp veranderd was en om de heftige trilling in haar stem.
״Dat kan niet —, want je was er vaak genoeg bij. Ik ben er nog eens bijna ingeduikeld, toen ik dacht, dat er een gulden vooraan tusschen de keien in het water lag. Achteraf bleek het een blikje."
Maar ze zag, dat haar woorden in Josefine niets opwekten, dat niets in haar zuster weerklank gaf op wat zoo plotseling in haar was aangeslagen en ze zweeg en ging aan het overdenken, waarover ze met Josefine zou kunnen spreken, het laatste halfuur dat ze nog tezamen zouden zijn, nu ze élkaar in zoo lang niet hadden gezien en wel niet zouden weerzien voorloopig. Ze waren eigenlijk nooit intiem geweest, ze verschilden zooveel in leeftijd en in aard, doch daarin alleen zat het niet —, begreep Ina, het zat in haar eigen, algemeen onvermogen om een aangenaam, vlot, niets zeggend gesprek gaande te houden. Dat was immers altijd een moeilijkheid, een beletsel voor haar geweest. Maar ditmaal wilde ze haar best doen en belangstelling toonen in huishoudelijke dingen, vragen naar Josefine's werk voor de plaatselijke af-deeling van vrouwenkiesrecht, waarvan ze een ijverig en gezien bestuurslid was —, maar Josefine, haar oneerbiedige grappen van vroeger blijkbaar ook nog niet vergeten, antwoordde schichtig en ontwijkend en het was voor beiden een verluchting, toen de trein weggereden was.
21