.—, maar ze zei geen woord tegen den bleeken verlegen jongen, liet tot twee maal toe een vraag die hij deed onbeantwoord en zag niet, dat hij pijnlijk bloosde. Al haar aandacht was voor Egbert —, alleen jammer dat hij-zelf zooveel aandacht voor zijn boterhammen had en daardoor niet voortdurend naar haar keek, — zij at heelemaal niet, praatte en lachte aanhoudend.
״Toen kregen we een vioolsolo. De kamer was halfdonker gemaakt, dat moest zoo. En daar voel ik op eens een wildvreemd, warm hoofd in mijn schoot —, en snikken,' erbarmelijk ! Achteraf bleek dat zijn geliefde. Het genie zelf viel flauw toen het uit was — hij lag voor lijk tegen de piano, met twee slappe armen naast zijn lijf, zijn kin op zijn borst. En toen zijn ze ׳— Zijn wettige geliefde en nog een stuk of drie onbaatzuchtige aanbidsters — uit de andere kamer een kamerschut gaan halen, een heel zwaar ding, ze konden er haast niet mee voort, en dat hebben ze voor hem heen gezet en daar is hij den heelen verderen avond achtergebleven — nu en dan gingen ze kijken, ik denk of hij nog leefde, en dan liepen ze als kippetjes achter elkaar, op de teenen en hun hoofden, zóó vooruitgestoken, —, tegen het weggaan kwam hij pas weer voor den dag, heelemaal vérwezen en bleek."
״En vroeg hij niet: ״Waar ben ik ?" en „Is de booze man heengegaan?" Ze lachten beiden.
„Ik kan niet zeggen, Ina, dat ik je bijzonder aardig vind, voor den eersten avond dat je gevraagd bent," vond Geerte droog, „ik vond zijn spel heel bijzonder en diepzinnig, hij is altijd zoo, als hij gespeeld heeft, er valt niets om te lachen."
„Bij wie is dat ontluikend genie in den leer ?" vroeg Egbert.
„Bij niemand, hij heeft alles uit zichzelf, nooit les gehad."
„En daar vliegen ze in, daar vliegen ze met vlag en wimpel in," schaterde Egbert. „Jullie hebt met zijn allen een tik van den molen beet. Behalve Coba —, die komt alleen om haar natuurgenoten te bestudeeren. Je kunt niet ontkennen, dat je hier waar voor je geld krijgt —, en dat de psychiatrie, in jou vertegenwoordigd, de grootste verplichtingen aan Geerte's vriendenkring heeft. Jullie moet het toch öök maar van je klanten hebben, net als de kruidenier." Coba lachte gedwongen. Het was duidelijk, dat ze zich min of meer geraakt voelde, nu Egbert zoo lichtvaardig over haar werk en wetenschap sprak. Ina had het op weg naar Geerte's huis ervaren, dat ze alles wat daarmee verband hield, geweldig zwaar-ernstig opnam —, niet alleen geen grapje duldde,
15