dat het ״graag" niet over haar lippen kwam. Het zou opdringerig en onbescheiden hebben geschenen, zichzelf als het doel van zijn bezoek voor te stellen.
Uit het raam keek ze hem na, maar hij keerde zich niet om. Ze werd gloeiend rood van schaamte, omdat zij het had verwacht en hij het nu niet had gedaan — ; ze had ineens van het alleen-zijn met zichzelf genoeg en ging naar beneden.
De avond was voorbij. Ina was moe — ze had zich verveeld, ze voelde zelf dat ze bleek was en het leek haar dat haar gezicht verwrongen moest staan van het herhaaldelijk gapen — van binnen voelde alles kil en leeg en verslagen. Ze had zich in deze samenkomst verblijd en het had niets opgeleverd dan verveling, ergernis, verbeten wrevel en steken van twijfel en zelfverwijt. Ze lag nu op de rustbank, de oogen gesloten, terwijl Coba van 't Hoff, Geerte de Kruyff, haar vriendin die gastvrouw was, de kamer ordenden, de meubels rechtschoven, en onder voortdurend pruttelen notedoppen en koekkruimels van het vloerkleed opvischten. Deur en raam stonden tegen elkaar open; het was zeer warm geweest, maar nu woei de koude Novemberwind snijdend over Ina heen —, ze had wel graag een van beide dicht gehad, doch ze verroerde zich niet en ze vroeg niets, te dof, te moedeloos om geluid of beweging voort te brengen.
Waren dat, de bleeke, vooze meisjes, de slappe slungels van jongens, die de machteloosheid tot werken en scheppen op de trekken lag, de menschen die haar moesten schadeloos stellen voor de kille benepen deftigheid thuis bij Mary ? Moest ze aan hun gesprekken, aan hun omgang haar hart ophalen en haar geest verfrisschen, moest ze in dien kring haar echte vrienden kiezen?
Alles wat ze gezegd hadden leek haar opgeschroefd en onecht, wat ze vertoond en uitgevoerd hadden voos en middelmatig, opgeblazen van eigenwaan en overschatting. De rauwe zenuwtergende muziek van den jongen componist, die „met elke methode gebroken" had, maar zoo „overstelpend-suggestief" improviseerde, de vale flodderige teekeningen, waar ze beurtelings met diepzinnige gezichten voor kwamen staan, en minuten lang in peinzen verzonken bleven, tot ze met half-verdwaasde oogen, als zóó aan een hoogere wereld
10