10
zagen hem zelden en waren er nooit geweest, maar het verhaal dat in dien tuin groote, sappige peren rijpten, leek Bennie bekoorlijk en onwaarschijnlijk als een sprookje. Alleen vaders handel was altijd mislukt, er zat geen koopman in hem, hij wist het zelf, maar wat te doen? Een ambacht had hij niet geleerd, geen Jodenjongen liep immers op ambacht in zijn tijd, hij had wel willen leeren, maar er was geen geld geweest. Op zijn twaalfde jaar was hij van school genomen, en dadelijk na zijn Barmitswo met den maatstok en het zeildoeken pak ellewareiï op den rug, den boer op gezonden, 't Laatst had vader nu met pannen en potten uit een failliet gestaan —, maar ook dat was tegengeslagen, Grootvader had óók op de markt gestaan, tot zijn dood toe, altijd zijn brood gehad en een centje oververdiend, grootvader met oom Jozef samen, vaders ongetrouwde broer —, en nu grootvader gestorven was, enkele maanden terug, nu had oom Jozef geschreven, dat hij willig was met vader samen den handel voort te zetten, als dan hun gezin naar zijn woonplaats kwam, om daar samen te wonen in grootvaders oude huis, waar met goeden wil plaats voor allemaal kon worden gemaakt. Het dorp, waar hij woonde, had oom Jozef geschreven, was welvarend en breidde zich als het ware dagelijks uit, rondom lagen kleinere dorpen en de heele omtrek was bebouwd met villa’s en kleine landhuizen. Op marktdag kwamen die lui — veelal schilders en zulke menschen, met geld en vrijen tijd in overvloed, die