9
sing, eindelijk zou komen. Hij gilde minder dan de anderen, schold en trapte den dokter niet, trachtte hem niet in de hand te bijten, zooals sommigen der kleine meisjes in hun pijn, hij hield zich moedig en sterk en de dokter was vriendelijk, vriendelijker tegen hem dan tegen de overigen. Hij had hem tweemaal naar zijn familie gevraagd en op zijn tienden verjaardag een prent gegeven,
De genezing ging traag, hij was te lang verwaarloosd. Vader was zoo bitter boos geweest toen het bleek, dat hij de kwaadaardige, schandelijke ziekte had. Als tante Rebecca had hij het wel willen ontkennen, zeggen dat de meester een anti-semiet was, die de Jodenkinderen zocht en hun uit boosaardigheid verwees naar den dokter, die óók een anti-semiet was —, en met wien tezamen hij een complot had, om alle Joden-kinderen de schandekap te laten dragen, Bennie had het tegengesproken, bijna geschreid van woede en verontwaardiging, omdat vader dit zeggen durfde van den goeden, zachtaardigen dokter, die nooit schold en zelfs niet woedend werd als hem de meisjes in hun pijn beten en knepen, De schande voelde hij zoo scherp als vader zelf —, ze hadden goede familie, van moeders kant, een oom, die een groote schoenenwinkel hield in een stad in het Noorden en wiens kinderen op nette scholen gingen, waar schoolgeld werd betaald; ook een neef van moeder was in den handel vooruitgekomen en bezat, weer ergens anders, een huis met een tuin. Ze