8
uitzondering was en dus geen schande en afzondering beduidde. Alleen in het spreeklokaal van den dokter, iedere week één afgrijselijk uur, als de stijigeplakte pekpleister, die hun de gansche schedel bedekte, met een enkelen rauwen ruk moest worden afgetrokken, dan voelden ze vooraf hun ellende, spraken niet, zaten dicht opeen, trillend luisterend naar het jammeren van wie binnen was, blauw van angst en nog uren daarna waren ze duizelig en misselijk van de doorstane foltering. Hij was daarvoor langen tijd gespaard gebleven —, maar tot zijn meerderen jammer en schande. Hij had weken, maanden met zweren onder zijn haren moeten loopen, omdat moeder huilend terugkromp voor de „schande”, die vader nauwelijks mocht weten, omdat hij zou zeggen, dat ze hem verwaarloosd had, omdat tante Rebecca zwoer dat het „gezonde klieren” waren, die zichzelf uitwerken moesten —, totdat het in school toch was uitgekomen en hij eerst naar huis en daarna met een briefje naar den dokter was gezonden. Moeder was toen bij den dokter ontboden, maar tante Rebecca was in haar plaats gegaan, moeder voelde zich schuw als een klein kind tusschen vreemde menschen, en tante Rebecca had ruzie gemaakt, zoodat het maar weinig scheelde of de dokter had hem heel niet willen helpen. Daarna had hij dan toch met de favus-kap moeten loopen, zich eerst niet durven vertoonen, maar al gauw verlucht in het vooruitzicht, dat nu, door hoeveel ellende en pijnen ook heen, de genezing, de verlos