41
en een Jood was, want noch het een, noch het ander was schande en alleen wie zichzelf eerde, werd ook door anderen geëerd! Dat vooral moest Bennie zich in het hart prenten 1
Bennie, hoezeer ook geschokt van het ongedachte, overstelpend nieuwe, bijkans verbijsterende uitzicht, moest toch voortdurend aan huis blijven denken en nauwelijks was de meester uitgesproken of hij zette het zonder een woord te zeggen op een loopen en bereikte zijn huis lang voor den ander, die met bedaarde, afgemeten schreden, vaag vermoedend wat den jongen dreef, achteraan kwam, Zoowel vader als oom Jozef waren thuis en de laatste wilde goedig met zijn zeildoeksch pak pas aangekochte boeken, waaruit een duffe schimmellucht sloeg, naar zolder verdwijnen, maar tante Rebecca kwam daar nijdig tegen op, ze hoefden zich tegenover den gojschen schoolmeester over hun broodwinning niet te schamen —, en Bennie, zich de woorden van den man-zelf herinnerend, zweeg bedremmeld en dorst niets zeggen. Want waar hield hier het gepaste, het geoorloofde schaamtegevoel op en begon de leelijke „valsche" schaamte —? hij wist het niet en kon er ook niet over denken, jachtig redderde hij de kamer rond, legde de verslonsde gebedenboeken recht, gooide vuile kleeren de kierende keukendeur in, schoof een stoel stijf tegen een groote, losse flard van het behang, hing over de gebroken leuning van een andere een opengevouwen krant, schoof een oude stoof op