39
scherper en hij stootte er zich dagelijks aan —, nu hij een paar maal bij meester Becker in huis was geweest, waar het waarlijk niet weelderig en rijk, maar zoo rein en stil en ordelijk was, waar niet in de woonkamer werd geslapen, waar meester zelf op zijn zoldertje een kleine ruimte had af getimmerd en ingericht als badkamertje —, zoo goed als het ging. Met schaamte en benijding had hij staan toekijken, toen meester het hem toonde en van dien dag af werd zijn griezel tegen den gemeenschappelijken kam thuis, die op den kalen plank in de keuken tusschen de pannen lag, tegen het grauw aangeslagen blikken waschbakje, den handdoek, die hij met Bekkie en Saartje deelen moest, de waterkraan in de eetkast, voortdurend sterker. Wanneer er eens iets extra’s werd verdiend, een goede slag geslagen met boeken of oud-roest, brachten oom Jozef en vader visch en fruit en snoepgoed mee naar huis, dan aten ze overdadig en lekker —, maar Bennie, schoon hij zoo goed als de anderen van smullen hield, voelde zich nu soms gehinderd dat vader en moeder er niet liever wat linnen en kleeren of huisraad voor kochten. Een tandenborstel had hij bij meester Becker in huis voor 't eerst gezien en telkens nam hij zich voor er een te vragen —, maar hij vreesde een stortvloed van tante Rebecca’s hoonende woorden, en voelde ook nog niet sterk genoeg die behoefte om haar bevrediging op te eischen. Nu hij wist hoe de meester zelf woonde, hoe in zijn klein huis alles blonk van reinheid, dorst hij