37
hij had nooit eenig gebruik van die bekendheid en vriendschap gemaakt, voor zichzelf niet en voor anderen niet, louter uit trots naar hij meende, doch in werkelijkheid ook omdat hij het streelend gevoel dat hij, arme man, met zijn belangloozen arbeid de gemeenschap, de menschheid aan zich verplichtte, en de erkentelijkheid, die hij daarvoor oogstte, niet wilde verminderen door iets, in welken vorm ook, terug te verlangen.
Hij had over Bennie met diens eigen onderwijzer gesproken, een zure mopperaar, die nu echter, geslingerd tusschen naijver en nijd, omdat het in zijn tijd toch ook maar zoo makkelijk niet ging, omdat hij óók wel graag wat anders dan een frik en een armoedzaaier had willen worden —, èn voldoening, dat het recht om te studeeren en vooruit te komen niet langer alleen voor de rijken en voornamen was weggelegd, zijn medewerking en hulp toezei en beloofde dat hij Bennie extra-sommen zou geven en werk mee naar huis, om hem in staat te stellen examen voor het gymnasium te doen, als alles meewerkte en er uitzicht op kostelooze plaatsing kwam. Met het schoolhoofd, van wiens advies veel afhangen zou, had hij meer moeite gehad. Die sprak — heimelijk door jaloerschen onwil gedreven — heel deftig en gewichtig van „karakter-bederf", bij menschen, die een opleiding „boven hun stand” gekregen hebben en in dit geval ook over het bezwaar, den jongen aan boeken en behoorlijke kleeren te helpen. En dan —, wilden