35
bestuur, de leeszaal en andere liefdadigheidsinstellingen —, hielp oud-leerlingen voort, stond hoog in aanzien bij de arbeidersbevolking —, er was geen vat op hem te krijgen en omdat hij niemand in bezit of macht rechtstreeks aanviel en bedreigde en niemand eigenlijk kwaad of gevaar zag in de algemeenheden, die hij zonder eenige practische strekking de kindertjes voorpraatte, wilde niemand hem ook eigenlijk kwaad. Hij werd dus alleen maar uit de hoogere klassen weggehouden en troostte zich daarover met in de lagere van leer te trekken tegen de leesboekjes, waar van koeien wordt gezegd dat ze ons biefstuk en beenen knoopen „leveren”, waar de muis „stout” heet en in den val moet als ze snoept van „onze” kaas, maar de poes evengoed op haar beurt, omdat ze ons „lieve muisje” na jaagt en eet —, en op deze en andere manieren te kampen tegen hoogmoed en vooral tegen „onwaar idealisme”, dat hij, met valsche schaamte, als een groot kwaad beschouwde.
Hij woonde kinderloos met zijn vrouw in een klein huisje buiten het dorp, bezat een kweekerijtje en een plek vol bloemen, en vlak achter zijn eigen erfje de wei en de hei en de slooten en het bosch tot vrije beschikking —, hij las veel en sprak graag, wanneer iemand verstandig en aandachtig luisteren wilde, wat hem maar zelden te beurt viel, want hij had het nooit over de beperkte dingen van dagelijksch en persoonlijk belang, nooit over practische aangelegenheden, als schoolzaken en gemeentepolitiek, doch verloor zich,