33
Meester Becker stond in school, bij de onderwijs-autoriteiten en in het algemeen bij allen in het dorp die hem kenden, aangeschreven als een zonderling, echter een onschadelijk en goedaardig zonderling, die niemand aantastte in zijn waardigheid, macht of gezag en op wien dus niemand iets verhalen kon. Geen mensch wist recht, wat hij aan hem had —, hij viel bij geen enkele groep in te deelen. Hij was geen roode oproerkraaier, stokend tegen hoofden-gezag, kwaad brouwend in partij-vergaderingen buiten de school —, hij behandelde het hoofd van de school, zijn jongere in jaren, met den grootsten eerbied voor het ambt, die zijn eigen waardigheid onaangetast liet en bemoeide zich niet met politiek —, hij had voorbeeldig orde, omdat de leerlingen van hem hielden, hij viel den Raad niet lastig met verzoeken om salarisverhoo-ging, stelde nooit verandering van leermethoden met de daaraan verbonden kosten voor, had geen moeilijkheid met zijn collega’s of met de ouders van zijn leerlingen —, en toch was hij in zijn vorige zoowel als in deze woonplaats met de school-autoriteiten in conflict geweest en kon het niet alleen niet tot schoolhoofd brengen, maar werd ook uit de hoogere klassen geweerd. Want bij de geschiedenisles placht hij de kinderen te wijzen op het onbillijk en kortzichtig, toch zoo algemeen gebruikelijke smalen op koningen en veldheeren van vijandelijke landen — zooals Alva en Philips de Tweede — die in hun eigen land natuurlijk als helden en goede Patriotten werden vereerd, met
3