31
„Vertelt je vader je dat?”
„Neen, tante Rebecca.”
„Dan geloof ik niet”, zei de meester, gewichtig onderrichtend, „dat tante Rebecca er alles goed van begrijpt. Heine heeft later gezegd — ja hoe zei hij het ook weer! —, neen precies weet ik 't werkelijk niet op het oogenblik, maar hij noemde zijn doopbrief zijn introductiekaartje — een introductiekaartje zïe je, dat is in dit geval zooveel als een bewijs van toegang —, tot de Europeesche cultuur —, daar bedoelen ze dan mee, met cultuur, zooveel als beschaving, kennis, wetenschap. Daartoe zou hij als Jood niet zoo hebben kunnen komen en het Jodendom had een groot man minder gehad om trotsch op te wezen. Begrijp je? Maar hij schaamde zich nooit voor zijn geboorte, neen, bij mijn weten schaamde hij zich nooit en als je Duitsch kon lezen, dan zou ik je dat kunnen aantoonen in zijn boeken en in zijn gedenkschriften. Misschien later. Wanneer ga je van school af?”
„In April.”
„En dan?”
„Met mijn vader naar de markt — of met mijn oom op reis om op te koopen, boeken, uit veilingen en zaken, die verloopen zijn, mijn oom wil ook in antiek gaan doen, hij zegt dat daar geld in te verdienen is. Dat moeten we dan zien op te scharrelen bij de boeren, overal heen, en op de markt weer verkoopen. Dus ik zal wel nooit Duitsch leeren.” „Dat weet je niet, daar weet je niets van”, weer