25
hooge kameelen — de „Kleine steden van Toscane en hare Kunstschatten” — het „Meisje uit Soeroelan-goen” — zou het werkelijk bestaan, en op dat oogen-blik zich bewegen, op dat oogenblik leven in haar ver dorp ver op Sumatra, dat geheimzinnige land? —, en dan de blanke, breede „Batang-Hari bij de monding van de Potar” en de schuimende waterval in de Anei-kloof. Prenten en verhalen van Engeland, Noord-Frankrijk, Noorwegen — langzaam, met halve belangstelling bladerde hij ze door, en het gevoel van zachte opgewondenheid alsof hij sprookjes las, verdween — Zuid-Amerika, Nieuw-Zeeland —, neen, het was evenmin dat, wat hem aantrok en machtig beet-greep en bekoorde. Azië en Noord-Afrika —, Azië tot China toe, maar meer dan dat Voor-Indië en Malakka —, Perzië en Afganistan —, maar 't meest van al, 't wondervolst-zoet en diep, Arabië, Mesopota-mië —, de hooge berg Ararat, waar eenmaal Noach’s arke was gestrand —, en Egypte, Sinaï en de Roode Zee. „De Nijl bij Karthoem" palmen en mannen met baarden, die Joden hadden kunnen zijn —, het was niet daar, dat de machtige, wonderlijke, oude rivier tot bloed was geworden, op Mozes’ gebed, toen Pharao de Joden kwelde, zijn volk —, maar het was toch dezelfde stroom —, en de vrouwen, die er waschten, de kinderen die er speelden, ze waren de afstammelingen van de „Egyptenaren" die de Joden tot slaafschen arbeid hadden gedwongen, tichelsteenen laten bakken uit onvoldoende leem en stroo.