16
het zoo’n vaart niet liep, maar tante Rebecca hield vol, haar hadden de jongens nagejouwd om haar muts en haar hengselmand, en Bennie was blij, dat er ditmaal niets was gebeurd, In zijn hart deelde hij ook het ontzag voor rijkelui en voor het wonder van hun rijkdom, dat hem zijn heele leven lang was ingeprent,
Moe en warm kwam hij thuis, en hoorde nauwelijks dat er ruzie was, het behoorde tot de dagelijksche dingen, dat tante Rebecca keef met haar negenjarig naamgenootje, Bekkie, een klein, zwart ding, maar brutaal en woordenrijk als een volwassen vrouw. Ditmaal ging het om een briefje, dat Bekkie van school had meegekregen, ze mocht geen boeken meer leenen uit de schoolboekerij, omdat ze de beide laatste vol vetvlekken had teruggebracht, en ze gaf nu het driejarig zusje de schuld, die had het uit de blauwe zak gehaald, waarin zij het altijd zorgvuldig wegborg, die had er vet en vuil op gesmeerd, en in haar drift had ze het kleine kind een paar stompen gegeven, dat nu, na met blauwe lippen naar adem te hebben gesnakt, luidkeels zat te brullen. Tante Rebecca had eerst, gillende van „ze stikt, ze stikt en dan ben jij een moordenares”, het kleine Saartje door elkaar geschud, tot het eindelijk den adem weer vatte, daarna Bekkie een paar klappen toebedeeld en was nu juist bezig haar gal te luchten tegen den ,,anti~semietischen" schoolmeester, met zijn koude drukte om een onnoozel vetvlekje, waarvan zij bovendien kon zweren dat het