Maar hij had ook den ganschen nacht niet geslapen.
Op het oogenblik dat de boot aanlei aan de kade, braakte de hemel zijn regenvloed uit vlak boven de stad. De wachtende riksjouw-Chineezen wierpen zich ijlings den grof-strooien mantel om, die hun het uitzicht van wilden in oorlogstooi gaf, om vooral klaar te wezen voordat de reizigers den wal betraden. Zij had het nu zoo druk met regenmantel en pajong, plotseling schel kijvend in rad Maleisch tegen de oude baboe, die hulploos tobde met het schreiende kind, terwijl de kapitein, tusschenbeide tredend, aanbood haar aan boord te houden totdat de bui bedaard zou zijn, dat ze hem volkomen vergat. Even aarzelde hij, zag toen hoe ze zonder omzien den kapitein volgde, nog snauwend tot de baboe .— toen verliet hij de boot, liet zich in een riksjouw dwars door de bezige stad naar zijn hotel brengen, stortte zich daar op bed en viel in zwaren slaap.
Moeizaam was zijn ontwaken —, de regen had opgehouden, het was warm en duf binnen in de kamer, Het hotel lag vlak aan de uiterste straten van de uitgebreide Chi-neesche buurt, door den dunnen muur heen hoorde hij schreeuwen en heet kijven —, zeker werd daar fel gedobbeld, hij hoorde ook den zich aldoor verplaatsenden roep van een koopman dien hij echter niet kon
.31