verstaan. Even hield hij zijn aandacht bij dat roepen, met zichzelf weddend, dat hij het dan en dan daarna opnieuw, weer hooren zou, zich afvragend hoe zoo'n man altijd precies op regelmatige tijden... en dat hij toch in die volte wel drommelsch vlug liep of misschien een hoek was omgegaan ... of wellicht juist bezig iets te verkoopen want hij hoorde niets meer ... ja, toch, daar was het opnieuw .. . nee, nu was het een ander, die uit de verte dichterbij kwam, zijn stem trouwens geheel verschillend, zijn roep ook anders, deze stem oud en broos... en slepend, de andere krachtig en rauw-kortaf. . .
Toen dacht hij aan haar en een loome last viel op zijn leden ..., hij werd geen lust en geen verlangen in zichzelf gewaar... hij proefde geen zoetheid aan de herinnering ... hij wierp zich om met zijn gezicht in het kussen ... ze moesten maar beter vergeten zijn, de oogenblikken van dien nacht, de maan had hem parten gespeeld, de maan had hem aan zichzelf ontvoerd, en toch weer niet zóó of hij had in de eerste ademroovende ontroering alreeds gevoeld, dat ze niet te zamen voegden, hij en zij.
Als zij nu ook maar hem vergat, als zij nu maar niet, thuisgekomen, zich vervelend, weer zou trachten hem tot zich te lokken. Als ze hem maar niet schreef, niet poogde te bezoeken. Hij had niet de minste ver
.32