avondkoffie, verse kranskoekjes met suiker erop gebakken, eigenmaaksel van moeder.
'Krijge we strakkies k'neel in de koffie, moeder?' vroeg 't ene meisje. Ze praatte onwillekeurig wat zachter, dan ze 't gewoon was, in 'n onbewust neigen van haar doen naar de stemming der dingen rond haar heen.
'Ook al,' zei de moeder goedig toegevend. Ze streek 'r witte schort glad, veegde de vochte handen aan 'n doek... 'Nou, 'k ben klaar. Kom, jongens, sta deris van dat drumpeltje op... vader zal daar anstons wel komme... 't is zo bitter-koud... 'r komme sekuur geen tien man te-sjoel.'
't Jongste meisje vertelde haar moeder nu van die rat, buiten op 't ijs...
'Mag ik 'm eris 'n beetje brood geve, as-ie terugkomt?' aarzelde ze, 't antwoord voor-voelend.
'Ach-kom-bê-je-mal,' weerde de moeder af, ruwgoe-dig... "k zou 'm verzoeke op de Sjabbessoep, as 'k jou was.' Dat dee de oudste lachen.
De moeder ging nu op 'r gewone plaats zitten aan tafel, naast vaders nog lege stoel, haar ogen kritisch over-gleden snel de dingen op 't witte kleed en hier en daar verschikte ze nog wat, streek 't zout netjes glad met 'n mes. En even zat ze, licht-zuchtend van verlichting, achterover in haar stoel. Dan was ze, met 'n kleine schrik-schok weer recht overend. "n Mens vergeet toch altoos wat,' pruttelde ze, meer tegen zichzelf dan tegen haar meisjes, die nu ook met warme kleurtjes op de wangen bij tafel zaten... en nu midden in de kamer staande, spreidde ze de hooggeheven handen in plechtig gebaar uiteen, naar de hanglamp, naar de beide kleinere muurlampen aan weerszij van de spiegel, die alleen Sabbath-avond brandden en snel-prevelend sprak ze de voorgeschreven lofspreuk uit, waarmee ze iedere week haar Sabbath-licht, symbool van Sabbath-vreugde, in te wijden placht.
En zuchtte, opnieuw neerzittend, omdat nu alles klaar was.
'Kon-u nog groente krijge, moe?' informeerde 't oudste meisje, huismoederlijk.
'Aardig duur,' verzekerde de moeder... 'k Heb 'n
43