69
bent/’ zei hij. „Dan zeg ik je nu meteen goeiendag. Het beste ermee!”
Jantje kreeg groote zin om te huilen. Wat was dat nou toch aardig van meneer! Ze had hem haast nooit gesproken, en nu zei hij haar uit zichzelf goeiendag, en wenschte haar het beste. Wat moest ze nu zeggen? Ook het beste wenschen? O, ze wenschte hem zoo heel veel goeds, hem en mevrouw, maar dat kon ze toch niet zeggen!
„Dank u wel,” kwam er haast onhoorbaar uit. Dien heelen dag moest Jantje krampachtig aan de éénige mevrouw denken, die haar Janus ging noemen, — anders zou ze zeker gehuild hebben...
* *
*
„Zoo, Janus, dan trekken we eerst samen het heele huis door, dan heb je dat tenminste gezien.” Mevrouw kwam net terug van de voordeur, waar ze meneer had staan na-wuiven, tot hij de hoek van de straat om was gegaan.
Ze „trokken samen het heele huis door”. Dat „heele huis” was: een zonnige voorkamer, waar de ontbijttafel nog niet afgeruimd was, waar bloemen stonden aan alle kanten, in steenen pulletjes, op tafel, op de houten rand, die rondom de kamer liep, waar op een divan in de hoek de krant nog uitgespreid lag, waar naast de tuindeuren