HOOFDSTUK IV
Twee waren er al voorzien, één vond haar nog te jong, maar bij de vierde mevrouw kwam het in orde.
Dadelijk toen dat vierde mevrouwtje de deur opendeed, hoopte Jantje: laat ze toch niet voorzien zijn, — laat ze me toch niet te jong vinden...
Voor te-jong-vinden hoefde ze eigenlijk niet bang te zijn, want dit mevrouwtje was zelf haast te jong om een mevrouw te zijn.
„Kom maar binnen,” zei het vierde mevrouwtje, en toen kwam Jantje in het gezellige poppenhuisje, dat heusch niet veel scheelde met hun eigen schip, alleen veel, véél leuker.
„Ik heb het tot nu toe allemaal zelf gedaan,” vertelde mevrouw een klein beetje trotsch. „Maar nu kan het niet meer. Wanneer kun je komen?”
Jantje was er verbouwereerd van, dat ze nu al vroeg, wanneer ze komen kon. En ze wist nog niets van haar! Maar zij zelf wist ook nog niets van de mevrouw, en toch hoopte ze zoo erg, dat ze hier komen mocht!