64
hoofd, —- iets in de manier waarop ze haar aankeek, rustig ondanks haar grenzenlooze verlegenheid, — maakte dat mevrouw het scherpe woord, dat ze ging zeggen, inslikte.
„Hoe lang blijf je nog hier?” vroeg ze alleen. „Zoo lang als u me nog noodig hebt.” Mevrouw keek haar verrast aan. Wonderlijk kind was dat toch!
Toen Jantje al weer in de deur stond, hoorde ze een vreemd-verzachte stem, die vroeg:
„Kun je me nu heelemaal niet zeggen, hoe het komt, dat je weg wilt?”
Alles werd week in Jantje, nu ze mevrouw zóó anders, zóó... haast lévend hoorde spreken.
„Ik...” haperde ze, „ja, het is eigenlijk, dat ik niet zooveel van Meta houd.”
In de gang voelde ze bijna spijt, dat ze hier weg moest. Misschien... misschien was ze later toch nog van mevrouw gaan houden, en niet alleen van de mooie dingen hier in huis...
Maar nu kon dat niet meer. Nu moest ze weg... Het moest...