63
Ze klopte aan, en mevrouw was alleen. Anders was ze ook zeker weer hard weggeloopen.
Ze wist zelf niet, hoe wit ze wel zag. Ze voelde wel, dat er allemaal sterretjes voor haar oogen dansten. En als een machine, die afdraait, wat hij te zeggen heeft, zoo zei ze het: rad achter elkaar.
Mevrouw keek heel verbaasd.
„Ik was anders nogal tevreden,” zei ze.
„Ja?” leefde Jantje op.
„Waarom wil je dan weg?” vroeg mevrouw, en met een spottend lachje:
„Moeder zeker ziek?”
„Ik heb geen moeder meer,” zei Jantje toonloos.
„O nee, dat is zoo. Ik bedoelde: meestal wordt dat als reden opgegeven.”
Met een golf kwam de kleur in Jantje's gezicht terug. O, als ze dat dacht, — als ze dacht, dat ze een reden zou bedenken, een reden zou liegen...
„Nee,” zei ze heesch, „tante is ook niet ziek.”
„Mag ik dan weten waarom wèl?”
Dat kon ze toch niet zeggen! Wat kon ze nu aan deze mevrouw, die haar zoo heelemaal vreemd gebleven was, vertellen van Meta! Ze mocht het niet eens! Dat zou verraden zijn!
„Ik kan het niet zoo goed zeggen,” wrong ze er uit.
Iets in Jantje's oogopslag onder het breede voor