6o
wel aan mevrouw vertellen, dat ze hier niet langer blijven kon. Of vader... nee, vader zéker niet, dat was geen mannen-werk.
Tante? Zou ze het prettig vinden als tante het deed?
Nee. Tante zou niet eens begrijpen, waarom het was, dat ze hier weg moest. Hoe kon ze dan goed de boodschap overbrengen?
Tegen het uur van naar-huis-gaan voelde ze sterker en sterker: zelf moest ze dit opknappen. Dit was nu één van de dingen, die je akelig vond, maar waar niemand je bij helpen kon: waar je door heen moest Hoe gauwer hoe beter.
Ze klopte bij 't weggaan aan de deur, als altijd, om dag te zeggen. Nu kwam ze even de kamer in, toen er „ja?” gezegd was. Ineens erdoor... ineens erdoor... dat zei ze telkens tegen zichzelf, om haar woest-kloppend hart te overstemmen.
Maar in de kamer zat alleen meneer. Mevrouw was er niet. En naar mevrouw vragen, — nee, dat was toch te veel! Zóó flink en moedig hoefde ze niet te zijn!
„Dag meneer,” fluisterde ze.
„Dag meisje,” knikte meneer vriendelijk.
O, nu moest ze een nacht en een dag ermee rondloopen, en niets kon ze doen! En als ze het aan vader en tante vertelde, — als die haar maar