56
„Niet doen, zeg,” smeekte ze bijna.
„Waarom niet?” lachte Meta, „het is er toch om gebruikt te worden, niet?”
Jantje durfde niets meer zeggen. Meta had altijd van die antwoorden, waar zij niets op terug wist. O, maar stel je voor, dat mevrouw nu binnenkwam en dit erge zag! Of dat... dat ze één van die prachtige dingen liet vallen en brak! Jantje zou het zoo erg vinden alsof ze het zelf gebroken had, dat wist ze zeker.
„Meisje, werk jij nu maar door,” deed Meta mevrouw-achtig; „ik zit hier wel goed zoo.”
„O, doe het toch niet!” probeerde Jantje nog een keer.
„Wezel,” zei Meta alleen, en toen ging Jantje gelaten door met haar stoelen.
Tot op een oogenblik het vreeselijke gebeurde: een hard geluid van glas op glas, en toen, ontstellend, een geluid van scherven.
Een erg mooi fleschje lag in drie stukken op de grond.
„O,” riep Jantje alleen maar.
„Hou je mond dicht,” beet Meta, zelf bleek van schrik.
Jantje hield haar mond dicht.
Maar even later, in haar radeloosheid:
„O, wat moeten we nu!”