48
om, — en tante, die praatte immers ook zoo graag, die vond in het thuiskomen van Jantje uit haar dienst altijd weer aanleiding om uit haar „jaren” te vertellen, — en vader, die rookte maar zijn pijp, met van die korte, prettige trekjes, en die zei haast even weinig als Jantje, — en als het mooi weer was, gebeurde dat allemaal op het dek, — kijk, al die dingen maakten een heelen dag van stilte en kou en plagerijen van Meta weer goed...
En dan ging de nacht er over heen, — en ze kon zoo slapen, die Jantje! — en 's morgens vroeg was de heele familie weer frisch en vroolijk bij de hand, en dan kon ze werkelijk naar haar werk in het mooie huis verlangen.
Het was echt weer, om een kamer een groote beurt te geven: wat wind, en heel veel zon. Die wijsheid, dat zulk weer daar net geschikt voor was, had ze niet van zichzelf, en niet van mevrouw, en niet van Meta. Van tante natuurlijk.
Op het schip waren er nooit veel beurten te geven. Je kon hoogstens eens de matrassen en dekbedden op dek halen en in de zon en de wind te luchten hangen. Dat was juist een van de groote verdrieten van tante, dat ze nooit eens tot een echte beurt kwam, sinds ze hier op 't schip was.
Maar nu Jantje aan wal diende, beleefde ze in