HOOFDSTUK III
Het was toch eigenlijk wel leuk, 's morgens met een frisch japonnetje en een nieuw schort, — dat kon er nu af, twee katoenen jurken en twee schorten, in *t vooruitzicht van al het geld, dat ze ging verdienen, — aan het werk te gaan. Toch weer heel iets anders dan op je eigen schip. Op weg er heen kreeg je de zin in 't werk al te pakken. En al had ze nog nooit kamers gedaan, — echte kamers dan, want het kamertje in 't schip kon je toch niet als kamers-doen rekenen, — tante had haar zóó duidelijk en zóó enthousiast theorie over hoe-je-kamers-doet gegeven, dat het maar een peule-schilletje bleek te zijn.
Het werk was het eenige prettige. Al die mooie dingen in je hand nemen, voorzichtig, en er het stof afnemen, — zoo'n grappige, wonderbaarlijke stofzuiger hanteeren, die het stof wegnam, en je zag het toch niet te voorschijn komen, — en aan ’t eind van al je gedoe met stofzuiger en stofdoek merken, dat de kamer er nog mooier en nog orde