4i
„bij de rijkdom", en vader, — vader, die wou haar niet eens graag missen, die kon ze toch niet gaan vertellen, hoe erg ze er tegen op zag?
Ze keek op haar papiertje. Had ze maar niet eerst hierheen gegaan! Aan den naam van de straat had ze toch wel kunnen zien, dat er alleen maar mooie huizen zouden staan! En het volgende adres was een heel gewone straat, — o, stommerik, had ze daar maar eerder aan gedacht!
Nee, naar dat volgende adres heen gaan, dat mocht niet, dat mocht niet, — ze zei telkens weer tegen zichzelf, dat het niet eerlijk was.
Het mooie huis was niet eens het ergste, dat wist ze wel. De voorname mevrouw ook niet. Het aller-aller-ergste was dat meisje, dat Meta heette, maar dat ze voor geen goud ooit Meta zou noemen. Ze zou „dag" zeggen, en „ja" en „nee", maar nooit zou ze zich thuis voelen met dat meisje. O, en ze had haar uitgelachen en het bespottelijk gevonden, dat mevrouw haar genomen had. En ze had gefluisterd in de gang, een geheim willen hebben met haar, buiten die mevrouw... nee, dat meisje, dat was het ergste van alles...
Ze liep langzaam de plank over, stommelde het trapje af, en stond opeens, moe en verslagen, in het kamertje.
„Niets gevonden?" concludeerde tante.