34
„Dat durf ik niet,” kreunde ze.
Vader knikte. Dat begreep hij best.
„Dat laat je maar aan de mevrouw over.”
„Kunt u niet meegaan, vader?” vroeg Jantje in haar nood.
„Welnee,” schrok vader, „ze zouen me zien aankomen! Dat is toch geen mannenwerk?”
„Tante dan?” Heel zwakjes.
„Nee,” zei tante beslist, „ze moeten het meisje hebben, en niet de tante. *t Is juist es goed, om je eigen woordje te moeten doen.” h
Als dit maar voorbij was, — het dienen zelf was lang zoo erg niet... als dit vreeselijke maar eerst voorbij was...
Ze stond op. Ze had nu vijf adressen. Nu moest het dan maar gebeuren.
Ze zette heel langzaam haar muts voor het spiegeltje op. Ze snoot haar neus in de schoone zakdoek, die ze net genomen had. Ze doopte een handdoek-tipje in het waterbakje, dat er stond, en wreef ermee over haar gloeiende wangen. Maar ze werden er nog maar gloeiender van.
„Ik zal je helpen met je mantel,” zei tante met een zeldzaam zachte stem.
Daar stond ze nu, van top tot teen netjes. Daar stond ze nu, klaar om er alleen op uit te gaan.
„Nou, dag,” zei ze onzeker.