3i
„Goed. Ja, dat moet dan maar.”
Jantje wist niet, of vader het prettig vond of niet, dat het moest. En ze had het zoo graag geweten, — of vader het moeilijk vond, haar te missen, — of vader het een beetje flink van haar vond, dat ze dit uit zichzelf besloten had...
's Middags bepraatte tante alles met haar: vanavond de krant maar eens nazien, of er dagmeisjes gevraagd werden, en dan meteen er op af. D'r mantel maar aan doen; het was wel lente-weer, maar met zoo'n mantel was je meteen netjes, dat gaf al direct een goeie indruk.
„Kijken ze daar erg naar?” vroeg Jantje, een beetje benauwd.
„Of ze d'r naar kijken? Het eerste oogenblik dat je binnenkomt al!”
„Ben ik dan wel netjes genoeg?”
Tante lachte tevreden.
„Als alle meisjes er zoo uitzagen... nou!” „Moet ik m’n haar opsteken?”
„Welnee, kind, laat het maar zoo. Als ze geen meisje van vijftien willen hebben, zullen ze d'r ook niet nemen mèt opgestoken haar. Ik vind het juist wel netjes zoo, met die vlecht.”
Jantje was er blij om: ze wist zeker, dat ze lang niet op d'r gemak zou zijn, als ze haarspelden in d'r hoofd voelde. Maar een strik in plaats van een
'irf